Belangrijke emissies vanuit veehouderijen
Veehouderijen stoten stoffen uit naar de omgeving. Hoeveel en wat er precies uitgestoten wordt, is afhankelijk van onder andere het soort en aantal dieren, het staltype en de bedrijfsvoering. Hieronder volgt een opsomming van een aantal belangrijke emissies.
Om in te zoomen op deze infographic, klikt u op deze link (klik hier).
1. Veehouderij is de belangrijkste bron van ammoniak in het milieu. Vooral in de stallen en de mestopslagplaatsen in de concentratie ammoniak hoog. Hoeveel wordt uitgestoten is afhankelijk van de diersoort, het staltype en de wijze van mestopslag. Ammoniak reageert in de lucht met daar aanwezige stoffen als stikstof- en zwaveldioxide tot ammoniumzouten. Dit is het belangrijkste onderdeel van secundair fijnstof.
2. Naast ammoniak komt er fijnstof uit de stallen vrij. Hieronder wordt verstaan in de lucht zwevende deeltjes van verschillende grootte, samenstelling en oorsprong. Er wordt onderscheid gemaakt tussen primair fijnstof, dat direct door menselijk handelen of door natuurlijke processen in de lucht terecht komt, en secundair fijnstof dat ontstaat na een chemische reactie in de lucht (zie ammoniak). Het primaire fijnstof uit de veehouderij (fractie PM2,5-PM10) bestaat onder meer uit fecale deeltjes, huid- en verendeeltje, biologische agentia en voedselbestanddelen.
In stallen komen relatief veel deeltjes groter dan 10 µm voor. Deze deeltjes zakken al na enkele tientallen meters naar de grond, waardoor de kans dat ze zich in de omgeving verspreiden klein is. Deeltjes kleiner dan 10 µm (PM10) blijven langer in de lucht zweven, verspreiden zich verder in de woon- en leefomgeving, en dringen dieper door in de luchtwegen waardoor ze tot klachten kunnen leiden.
Om in te zoomen op deze infographic klikt u op deze link (klik hier).
3. Verder komen er biologische agentia (= micro-organismen zoals bacteriën, parasieten, schimmels, gisten en virussen, of bestanddelen daarvan zoals endotoxinen) vrij. De achtergrondconcentratie in de buitenlucht is afhankelijk van seizoen, het weer, bedrijvendichtheid en diersoort. Ook de combinatie van op een bedrijf aanwezige dieren kan van invloed zijn op het eventuele risico voor de volksgezondheid. Dit heeft te maken met een mogelijk risico van uitwisseling van bacteriën of virussen tussen diergroepen (met bijbehorende kans op (voor de mens ongunstige) mutaties). Een voorbeeld van een vanuit volksgezondheid niet gewenste combinatie is het gemengd houden van varkens en pluimvee. Wanneer het aantal dieren per vierkante meter toeneemt kan een ziekteverwekker zich na introductie sneller verspreiden en gemakkelijker handhaven onder een grote veestapel.
4. Endotoxinen zijn een onderdeel van de buitenmembraan van gramnegatieve bacteriën. Ze komen vrij bij het afsterven van deze organismen. Vooral mest is een bron van endotoxinen in de stallucht. Endotoxinen kunnen zich, gebonden aan stofdeeltjes, via de lucht verspreiden. Ze binden zich vooral aan de wat grotere stofdeeltjes; in PM2,5 werd relatief weinig endotoxine aangetroffen.
5. Geur van een veehouderij is het resultaat van een mengsel van emissies, zoals waterstofsulfide, ammoniak en diverse vluchtige organische koofwaterstoffen (vetzuren, fenolen, et cetera). Het soort en aantal dieren, maar ook het stalsysteem, bepalen de mate van geuremissie. Voor de regeling geurhinder en veehouderij is per stalsysteem vastgesteld hoeveel geur een bepaald dier per seconde uitstoot. Varkens en kippen hebben relatief de meeste geuremissie, die van runderen is relatief laag. Een stal met vrije uitloop zorgt voor meer geuremissie dan een dichte stal met luchtwassers.
Publicatie 13/11/2023: Uit nieuw onderzoek (zie hier) blijkt dat veehouderijen meer geurhinder bij omwonenden veroorzaken dan verwacht. Met deze nieuwe kennis kunnen de gevolgen van geurhinder op de gezondheid van omwonenden beter beleidsmatig worden gewogen.