Blootstelling aan agentia afkomstig van veehouderijen veroorzaken gezondheidseffecten
Uit vragenlijstonderzoeken blijkt dat omwonenden van veehouderijen vaak meer gezondheidsklachten (zoals luchtwegklachten, geurhinder en stressgerelateerde klachten) rapporteren dan vergelijkbare groepen mensen die niet nabij een veehouderij wonen.

Om in te zoomen op deze infographic, klikt u op deze link (klik hier).
Daarbij blijkt dat gezondheidseffecten al kunnen optreden beneden de wettelijke normen. Alle reden dus om te zorgen voor een zo laag mogelijke blootstelling en niet te doen aan normopvulling. Uit onderzoek blijkt dat omwonenden onder meer de volgende gezondheidsklachten kunnen krijgen:
1. Geur kan leiden tot (ernstige) hinder, verstoring van gedrag en activiteiten, en stressgerelateerde gezondheidseffecten zoals hoofdpijn, misselijkheid en benauwdheid. Hinder wordt gezien als een gevoel van afkeer, boosheid, onbehagen, onvoldaanheid of gekwetstheid dat optreedt wanneer een milieufactor iemands gedachten, gevoelens of activiteiten negatief beïnvloedt. De mate van hinder is afhankelijk van het diertype; zo wordt bij een zelfde geurbelasting het meeste hinder ondervonden van pluimveehouderijen, gevolgd door varkensbedrijven en dan de geur van rundveebedrijven.

Om in te zoomen op deze infographic klikt u op deze link (klik hier).
2. Luchtwegklachten. Hoe kleiner de stofdeeltjes, hoe dieper ze in de longen kunnen doordringen en hoe schadelijker ze zijn. Blootstelling aan fijnstof (PM2,5-PM10) kan leiden tot luchtwegklachten, acute klachten van ogen, neus en bovenste luchtwegen, verminderde longfunctie, hart- en vaatziekten en vervroegde sterfte. Uit de VGO-onderzoeken blijkt dat bewoners van veedichte gebieden (meer dan 15 bedrijven binnen een straal van 1 km) vaker een verminderde longfunctie hebben. Het effect is sterker naarmate het aantal bedrijven binnen 1 km toeneemt. De afstand tot veehouderijen is hierbij niet van invloed.
3. Verhoogd voorkomen van longontsteking. In een straal van 2 km rond geitenhouderijen komt een verhoogde incidentie van longontstekingen voor. Daarbij is er een relatie met de afstand; hoe dichter mensen bij een geitenhouderij wonen, des te groter de kans op longontsteking.
Het hele jaar door komen longontstekingen vaker voor bij mensen die in de buurt van een geitenhouderij wonen. Het is niet mogelijk om de resultaten van de verschillende studies samen te vatten in één gemiddeld percentage verhoging. Voor de mensen die binnen 500 meter wonen is de kans op longontsteking in sommige studies meer dan twee keer zo groot als bij mensen die verder dan 500 meter van een geitenbedrijf wonen. Of het verhoogd risico op longontsteking ook geldt voor voorbijgangers, bezoekers of recreanten is niet onderzocht.
In VGO-III zijn aanwijzingen gevonden dat bacteriën een mogelijke verklaring zijn voor de grotere kans op longontsteking. De meest waarschijnlijke bronnen van bacteriën in de lucht op en rondom geitenhouderijen zijn de bedding van stallen en stalmest. De onderzoekers adviseren te bekijken of aanpassingen in de bedrijfsvoering de hoeveelheid ziekteverwekkers in stal- en omgevingslucht kunnen terugbrengen. Bijvoorbeeld door te onderzoeken of het helpt om anders om te gaan met stalmest en strooisel, waar de geiten op lopen. Uit het huidige onderzoek blijkt dat fijnstof en endotoxinen niet aannemelijk zijn als mogelijke oorzaak. Uit de VGO studies blijkt dat het gevonden verhoogde risico op longontsteking bij omwonenden niet veroorzaakt wordt door de Q-koortsbacterie.
De VGO-III-studies ondersteunen de eerder waargenomen associaties tussen longontsteking en wonen binnen 1.000 meter afstand van een pluimveehouderij niet: voor de onderzochte jaren tussen 2014 en 2019 in het VGO-gebied werd geen, of alleen een gering, verband gevonden tussen door de huisarts gediagnosticeerde longontsteking en het wonen binnen 1.000 meter van een pluimveehouderij.
4. Overdracht van zoönosen vindt voornamelijk plaats via voedsel of door direct contact met dieren of mest. Ziekteverwekkers die zich via de lucht (of via stof en aerosolen die door de lucht zweven) verspreiden, kunnen vooral bij uitbraken van besmettelijke dierziekten een risico vormen voor omwonenden. Uit het VGO-onderzoek bleek dat verschillende ziekteverwekkers zoals hepatitis E-virus, Clostridium difficile en resistente ESBL-bacteriën, niet vaker voorkomen bij mensen die dichtbij een veehouderij wonen dan bij mensen die verder weg wonen.
Positieve effecten
Opvallend is dat omwonenden van veehouderijen, net als mensen die zijn opgegroeid op veehouderijen, minder allergische klachten hebben. Ook komt er minder COPD en astma voor rondom veehouderijen. Echter, mensen die aan COPD lijden ondervinden wel meer complicaties en gebruiken meer medicijnen. Andere onderzoeken wijzen op een verband tussen verhoogde endotoxineconcentraties en het minder voorkomen van allergieën. Een verklaring hiervoor kan zijn dat een regelmatige blootstelling aan micro-organismen, zoals endotoxinen, beschermt tegen de ontwikkeling van allergieën, astma en COPD. Dit wordt de hygiënehypothese genoemd.