Toezicht kinderopvang

Toezicht kinderopvang

Jeugd

Vanaf het moment dat een kind ongeveer zes weken is tot het moment dat het de basisschool verlaat, kan het naar de kinderopvang. In Nederland zijn er verschillende vormen – kinderdagverblijf, gastouderbureau, gastouderopvang, buitenschoolse opvang – en zij worden getoetst op kwaliteitseisen. Dit is ook van toepassing voor Voorschoolse Educatie (VE) op kinderdagverblijven.

De kern van de kwaliteitseisen is dat kinderen volop de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen en veilig en gezond op te groeien. Toezichthouders van de GGD zien toe op het naleven van de eisen en dragen zo bij aan het waarborgen van die kwaliteit van de kinderopvang.

Gemeenten in Nederland hebben de opdracht toezicht te houden op de kinderopvang en gastouderopvang en schakelen hiervoor de GGD’en in. In heel Nederland gaan doorgaans circa vierhonderd toezichthouders dagelijks op inspectie en leggen jaarlijks ongeveer 17.000 bezoeken af op de diverse opvanglocaties.

GGD GHOR Nederland heeft de taak om de GGD’en bij het toezicht op de kinderopvang en de gastouderopvang te ondersteunen en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), dat de kwaliteitseisen vaststelt, te adviseren. Het doel hiervan is het bevorderen van de kwaliteit en de uniformiteit van het toezicht.

De rol van GGD GHOR Nederland

GGD GHOR Nederland ondersteunt de GGD’en en adviseert het ministerie van SZW en draagt daarmee bij aan vernieuwing van het toezicht. En houdt oog op dat wet- en regelgeving van waarde is en werkbaar voor toezichthouders. Zo zorgt de werkwijze Streng aan de Poort ervoor dat een nieuwe opvanglocatie alléén kan starten als er geen twijfels zijn over dat gezonde en veilige opvang voorop staat. Onze belangrijkste gesprekspartners over toezicht kinderopvang zijn de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de organisaties die houders en ouders van opvanglocaties vertegenwoordigen.

Hierop let een toezichthouder

In de Wet kinderopvang (Wko) staat dat een houder van een kindercentrum verantwoorde kinderopvang aan moet bieden: opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Dus de toezichthouder kijkt, toetst en beoordeelt: draagt de kinderopvang bij aan de persoonlijke en sociale ontwikkeling van het kind? Hoe is de veiligheid van de kinderen gewaarborgd? En hoe is het gesteld met de binnen- en buitenruimtes?

Alle inspectierapporten, met daarin de beoordeling van de GGD, zijn openbaar en staan in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Hier staat ook per kinderopvanglocatie een samenvatting van de inspectieresultaten (‘In-één-oogopslag’). Hiermee voorzien we ouders van heldere en beknopte informatie om een weloverwogen keuze te maken voor de opvanglocatie voor hun kind.

Flexibilisering van de inspectieactiviteit

Sinds 1 januari 2022 kunnen GGD’en in overleg en samenwerking met de gemeenten de reguliere inspecties op de kinderopvang ingrijpend veranderen. Deze verandering wordt Flexibilisering van de inspectieactiviteit genoemd. De naam zegt het al: meer flexibiliteit in toezicht en minder verplichte en vaste sets aan onderwerpen. Er zijn twee redenen voor deze verandering:

  1. De Flexibilisering van de inspectieactiviteit geeft meer ruimte aan de toezichthouder en gemeente voor toezicht ‘op maat’.
  2. Door meer maatwerk neemt de voorspelbaarheid van de focus van het toezicht af.

Wat verandert er en wat blijft hetzelfde?
De komende twee jaar is een overgangsperiode. Hierin bepalen GGD’en en gemeenten meer zelf wat zij waarom aan toezicht onderwerpen bij de inspecties op de verschillende opvanglocaties. De geselecteerde onderzoekitems kunnen en zullen dus variëren per kinderopvanglocatie, per gemeente en/of per GGD en per jaar. De omvang van het toezicht blijft gelijk en de kwaliteitseisen zelf blijven ook hetzelfde.

Monitoring
Deze twee jaar worden gebruikt om te monitoren. Op basis van de uitkomsten kan de minister van SZW besluiten om na deze periode over te gaan tot definitieve invoering. Klik hier naar ons nieuwsbericht over Flexibilisering van de inspectieactiviteit.

Hoe werkt de toezichthouder?

Een bezoek van de toezichthouder vindt nu doorgaans onaangekondigd en jaarlijks plaats. De vorm, omvang en frequentie van de inspectie kan verschillen per type locatie en situatie. Toezichthouders inspecteren minder intensief bij locaties waar geen zorgen over bestaan en meer bij locaties waar wél zorgen over zijn. We spreken hierbij over risicogestuurd toezicht.

De toezichthouder beoordeelt of het kindercentrum wel of niet voldoet aan de kwaliteitseisen aan de hand van onder andere:

  • observatie van de voorziening;
  • de inrichting en het gebruik van alle ruimtes waar kinderen gebruik van maken;
  • gesprekken met de ondernemer en medewerkers;
  • documentenonderzoek (de toezichthouder kan vragen om documenten op te sturen of klaar te leggen);
  • schriftelijk of persoonlijk contact met de oudercommissie.

De toezichthouder beschrijft de bevindingen in een inspectierapport en geeft een advies aan de gemeente. Zijn er overtredingen geconstateerd, dan kan de gemeente handhavingsmaatregelen inzetten.

Meer weten?

Waar vind ik informatie voor (nieuwe) houders over toezicht en handhaving?
Folder Toezicht en Handhaving Kinderopvang.

Ga naar Rijksoverheid Toezicht Kinderopvang voor alle relevante informatie over Kinderopvang.

Hieronder vindt u een overzicht met de meest gestelde vragen over het toezicht op de kinderopvang.

Hoe is het toezicht op de kinderopvang geregeld?
Het toezicht en de handhaving op de kinderopvang vormt een belangrijke waarborg voor verantwoorde en veilige kinderopvang. Het ministerie van SZW is als ministerie de ‘stelselverantwoordelijke’ voor toezicht en handhaving op de Kinderopvang. Bij het Rijk ligt de wettelijke bevoegdheid tot het stellen van eisen. Denk aan de kwaliteitseisen waaraan de kinderopvang wordt getoetst en aan het toezien op de uitvoering van voldoende inspecties.

  • Houders, de aanbieders van kinderopvang, zijn primair verantwoordelijk voor het bieden van de kwaliteit en de naleving van de kwaliteitseisen.
  • De gemeente is opdrachtgever van het toezicht en is ook de handhaver.
  • De GGD is bij wet aangewezen als uitvoerder van dit toezicht.
  • Inspectie van het Onderwijs is de interbestuurlijk toezichthouder op het toezicht en de handhaving op de kinderopvang. [Interbestuurlijk toezicht is het toezicht door de ene overheid op de uitvoering van de taken door een andere overheid]

Hoe wordt de kwaliteit van toezicht bevorderd?
Landelijk gelden voor alle houders (ook al is er verschil tussen de soorten opvang) dezelfde kwaliteitseisen. Deze zijn vastgesteld door het Rijk. Voor het toezicht op de kinderopvang zijn een landelijk kader en een infrastructuur ontwikkeld. Hierdoor worden houders vanuit dezelfde basis geïnspecteerd. GGD GHOR Nederland heeft de wettelijke taak om de kwaliteit en uniformiteit van het toezicht te bevorderen. Dit doet GGD GHOR Nederland door GGD’en te ondersteunen, door het up-to-date houden van instrumenten en door middel van richtlijnen en het bevorderen van uitwisseling. Steeds meer zijn toezichthouders HBO’ers met een pedagogische achtergrond. Dit sluit ook aan bij het profiel van toezichthouders. GGD GHOR Nederland stimuleert via gerichte opleidingen/trainingen/intervisie de verdere ontwikkeling van toezichthouders.

Welke ruimte hebben gemeenten en GGD’en om het toezicht lokaal in te richten?
Gemeenten en GGD’en hebben binnen de wettelijke kaders de ruimte om zelfstandig keuzes te maken met betrekking tot de uitvoering van toezicht en handhaving. Neem bijvoorbeeld hoeveel en welke kwaliteitseisen bij een inspectie worden meegenomen. Als gevolg hiervan kunnen verschillen ontstaan in de uitkomsten van toezicht en handhaving. Dat er verschillen bestaan tussen het toezicht in de ene regio en in de andere regio, is dus inherent aan de vormgeving van het stelsel van toezicht en handhaving in de kinderopvang.

In de ene GGD-regio zijn meer overtredingen dan in de andere, hoe komt dat?
Dat er in de ene regio meer handhavingsadviezen zijn dan bij de andere kan de volgende oorzaken hebben:

  • Het kan voorkomen dat in de ene regio de kinderopvanglocaties de kwaliteitseisen beter naleven dan in de andere.
  • Ook zijn er gemeenten waar het merendeel van de kinderopvanglocaties hoort bij één houder. Als dan het pedagogische beleidsplan niet op orde is, zijn er meteen veel overtredingen.
  • Verschillen in het aantal rapporten met één of meer overtredingen worden ook beïnvloed door afspraken tussen gemeenten en GGD’en over de invulling van het toezicht. Gemeenten kunnen (bijv. naar aanleiding van signalen) met hun GGD afspraken maken om extra aandacht te besteden aan een bepaald onderwerp bij de inspectie.

Verschillen die zijn te verklaren door de interpretatie van gemeenten en GGD’en dienen voorkomen te worden. Een belangrijk deel van de activiteiten die GGD GHOR Nederland, de VNG en ook SZW (al dan niet gezamenlijk) ondernemen, is daarom gericht op een eenduidige uitleg van de wet- en regelgeving en misverstanden en verschillen op dat terrein te voorkomen.

Waarom worden niet altijd alle onderwerpen meegenomen bij een inspectie?
Het toezicht op de kinderopvang (kinderdagverblijf (KDV), buitenschoolse opvang (BSO) en gastouderbureaus (GOB)) vindt ‘risicogestuurd’ plaats. Dat houdt in dat er meer toezicht wordt gehouden indien dat nodig is en minder waar dit kan. Tot 2022 was er sprake van een verplicht toezicht op een aantal onderwerpen (Ontwikkeling en kwaliteit, Veiligheid, Gezondheid, Stabiliteit en Professionaliteit). Bij elke jaarlijkse inspectie voor de genoemde soorten kinderopvang werd die set bij de inspectie betrokken. Bij de locaties die op een hoger risicoprofiel zijn ingeschat, konden naast die verplichte set ook andere onderwerpen meegenomen worden bij een inspectie.

Vanaf 2022 is ‘Flexibele inspectieactiviteit’ ingevoerd. Dat houdt in dat minder onderwerpen verplicht beoordeeld moeten worden. En daarmee wordt de kans aanzienlijk groter dat de toezichthouders bij de inspectie per gemeente andere onderwerpen meenemen.

Wat betekent de kleur van het risicoprofiel, wat zegt dat over de kwaliteit op de locatie?
Het toezicht is zoals hierboven toegelicht risicogestuurd. Toezicht heeft alle locaties van kinderopvang (KDV, BSO en GOB) ondergebracht in vier risicoprofielen (groen, geel, oranje en rood). Dit zijn oplopende risicoprofielen. Bij groen heeft toezicht de minste zorgen, bij rood de meeste. Bij het invoeren van het risicogestuurd toezicht hebben de GGD’en en gemeenten deze risicoprofielen verbonden aan een hoeveelheid uren. Naarmate zij het risico aan de hand van deze vier klassen hoger inschatten loopt het aantal uren op. Dit risicogestuurd werken en de risicoprofielen zijn daarmee een instrument van bedrijfsvoering – een planningsinstrument. En zegt dus op zich niets over de kwaliteit van de kinderopvang.

Niet alles is op orde op de locatie. Kan dit worden hersteld?
De GGD’en en gemeenten werken met het zogenaamde Herstelaanbod. Dit instrument wordt met name ingezet om kleinere overtredingen die snel te herstellen zijn zo efficiënt als mogelijk af te handelen. Het is daarmee van belang dat de gewenste situatie zo snel als mogelijk weer bereikt wordt. Herstelaanbod is geen recht dat de houder kan vragen / eisen.

Herstelaanbod kan niet in alle gevallen worden ingezet om een overtreding ongedaan te maken. Als de gezondheid en veiligheid van de kinderen in het geding is, of wanneer de houder niet voldoet aan de beroepskracht kindratio (BKR) kan het niet. Deze situaties kunnen namelijk niet ongedaan gemaakt worden. Herstelaanbod is bijvoorbeeld wel mogelijkheid in het geval dat er geconstateerd is dat er nog geen oudercommissie is aangesteld.

Waarom wordt een zienswijze niet overgenomen in het inspectieoordeel?
De GGD’en hebben als beleid om over de bevindingen in gesprek te gaan met de houder. Het is van belang dat de toezichthouder aangeeft wat het oordeel is en waardoor dat komt, voordat het rapport definitief wordt opgemaakt. Indien de houder daarover vragen heeft of opmerkingen is het goed om daarover dus voor het definitief opmaken van het rapport in gesprek te gaan (het dialoog gericht werken). Het is niet zo dat de toezichthouder op basis van dat gesprek zijn oordeel moet aanpassen. Zodra de toezichthouder het rapport heeft opgemaakt, krijgt elke houder de gelegenheid om een reactie te geven op het rapport. Deze inbreng wordt in principe ongewijzigd opgenomen in het toezichtrapport.

Wat kan een houder doen die het niet eens is met het inspectieoordeel?
Als het inspectierapport is opgesteld en vastgesteld, wordt het in handen gesteld van de gemeente. Een eventuele overtreding kan in het rapport verbonden worden aan een ‘advies tot handhaving’. De toezichthouder is verplicht om geconstateerde overtredingen op te nemen in het inspectierapport. De gemeenteambtenaar kan het besluit nemen om al dan niet tot handhaving over te gaan.

Het kan zijn dat de houder zich niet kan vinden in het oordeel van de toezichthouder en dus ook niet in de eventuele handhaving die hieruit kan volgen. De houder kan in bezwaar gaan tegen het besluit van de gemeente. Mocht het oordeel van de bezwarencommissie eveneens onaanvaardbaar zijn voor de houder, dan staat een verdere rechtsgang open.

Vraag en antwoord

Met een klik op deze link komt u in ‘vraag en antwoord’  van Toezicht kwaliteit kinderopvang. Hier vindt u antwoord op veel vragen en duiding en uitleg van de diverse wet- en regelgeving. Dit is de omgeving waar toezichthouders ook informatie kunnen vinden. We vinden transparantie over het toezicht op de kinderopvang belangrijk en daarom is dit gedeelte openbaar. Er kunnen geen rechten aan ontleend worden.